De zaak Schukking

De promovendus Schukking had een proefschrift geschreven met de titel, 'Over de zinnebeeldige overdrachtshandeling, die in het Drentsche Landschap Stoklegginge wordt genoemd' . Stoklegging is een wijze van levering van onroerend goed. De levering vond plaats door middel van een symbolische handeling, namelijk door overgifte van een houtspaan.
Op 28 juni 1764 zou Schukking promoveren, doch op 26 juni ontving Van der Marek om acht uur 's avonds een briefje van de rector, de theoloog P. Chevallier (1752-1796) met de mededeling dat één van de stellingen behorende bij de dissertatie de universiteit in diskrediet zou brengen. Chevallier stelde Van der Marek en Schukking voor de keuze. Ofwel de stelling moest worden geschrapt, ofwel de promotie werd uitgesteld om de senaat in de gelegenheid te stellen erover te vergaderen. Zij kozen voor bet eerste; in allerijl liet Schukking het laatste blad van zijn dissertatie herdrukken en daarmee verdween de volgende stelling: 'Het letterkundig, het historisch, ja het staatkundig gebruik van het Romeinse recht, in zoverre het tot lering strekt, erkennen wij, maar wij ontkennen de rechtskracht ervan voor de rechtbanken in Drenthe. ' Wat de reden was, dat deze stelling Chevalliers goedkeuring niet kon wegdragen, is onduidelijk. Lindeboom wijt het aan het 'cholerisch temperament' van de man. Met het schrappen van de stelling was de zaak niet afgelopen, zij begon nu pas. Want Schukking liet het er niet bij zitten. Na zijn promotie liet hij achter zijn dissertatie een monitum drukken waarin hij de gewraakte stelling toch publiceerde en met een zekere verontwaardiging vertelde dat hij deze stelling op aandringen van Chevallier had moeten schrappen. Aan de hand van reeds eerder gepubliceerde stellingen over Romeins recht liet hij zien dat hij niet de enige was geweest die zo dacht over de bindende kracht van het Romeinse recht in Drenthe. Zo wees hij op een paar stellingen van C.J. Stennekes die in 1760 zonder problemen was gepromoveerd.
Niet alleen Schukking liet duidelijk zijn ongenoegen blijken, ook Van der Marek protesteerde tegen de gang van zaken. In een rekest aan de curatoren deed hij zijn beklag over het feit dat het jus praesentandi van de juridische faculteit was aangetast. Dit was het recht de juridische kandidaat voor te stellen aan de senatus amplissimus, voor welk college de promotie plaatsvond. Volgens Van der Marek had de rector dan ook niet het recht voor de dag van de promotie het proefschrift te censureren zonder medeweten van de juridische faculteit en de curatoren. Hij vroeg de curatoren de maatregel van de rector ongedaan te maken. Zeer verbolgen over het monitum liet de rector op eigen gezag Schukking personeel arrest aanzeggen en dagvaarden. Schukking kwam echter niet in persoon opdagen. Hij was inmiddels naar Drenthe afgereisd en namens hem kwamen nu twee advocaten in de senaatsvergadering die de exceptio fori declinatoria opwierpen. De senaat negeerde de exceptie en stuurde vervolgens een bericht aan de drost van Coevorden en het Landschap Drenthe, baron Van Heiden te Zuidlaren, met daarin het verzoek Schukking op te sporen en hem naar de academische vierschaar door te sturen. De baron weigerde zijn medewerking te verlenen en wees de rechter op het rekest van Schukking dat bij hem, de drost, was binnengekomen. In dit rekest zei Schukking onder meer dat hij, nu hij eenmaal was gepromoveerd en Groningen de rug toe had gekeerd, niet rileer aan de jurisdictie van het forum academicum onderworpen was. Maar dat hij onder de Drentse jurisdictie ressorteerde. Hij beriep zich op het jus de non evocando, wat hier betekent dat hij niet voor een andere rechter dan de Drentse kon worden gedagvaard. Hij was dan ook van mening dat de rector met de dagvaarding dit privilege had aangetast. De drost gaf gehoor aan het verzoek van Schukking hem niet uit te leveren aan de academierechtbank en voegde eraan toe dat indien de senaat desondanks toch de zaak wilde doorzetten de zaak voor de Drentse Etstoel moest worden gebracht. Zo ver zou het niet komen; het geschil werd bijgelegd en op instigatie van de curatoren. werd besloten van verdere vervolging af te zien.

Uit: https://www.rug.nl/research/portal/files/20070081/VanderVen_70_115_1995_GROM_8.pdf (pag. 111 -114)

Lees verder