Roek
Roeken zijn van de kraaiachtigen de enige soort die in dichte kolonies nestelt. Dat doen ze in boomtoppen. De kolonies kunnen enkele, tientallen of honderden paren tellen.
Roekenkolonies bevinden zich, bij voorkeur niet in een bos maar vaak in vrijstaande, hoge groepen bomen. Het boomtype maakt niet zoveel uit. Als in het voorjaar de boomkruinen nog kaal zijn, zijn alle nesten van een roekenkolonie goed zichtbaar. Ze worden niet afgeschrikt door de nabijheid van mensen.
Door vervolging en onopzettelijke vergiftiging (landbouwbestrijdingsmiddelen) was de Nederlandse stand rond 1970 op een dieptepunt, maar herstelde zich in de periode daarna. Vanaf ongeveer 2000 nemen de aantallen licht af, deels als gevolg van verstoring in verband met overlast en vermeende schade. Mensen kunnen last hebben van een grote luidruchtige roekenkolonie vlak in de buurt, met vaak ook poepoverlast op wegen en auto's. Door verstoring neigen voorheen grote kolonies ertoe zich over meerdere locaties te verspreiden. De bijna 900 kolonies bestaan meestal uit enkele tientallen tot een honderdtal nesten, de grootste tellen rond 1000 nesten. Zo'n 80% van de Roeken broedt in Gelderland, Drenthe, Overijssel, Noord-Brabant en Friesland. Vestigingen in het westen van het land, in het verleden niet ongewoon, zijn momenteel schaars maar nemen weer toe.
De roek houdt er een ander dieet op na dan andere kraaiachtigen en eet ongewervelden (vooral kevers en aardwormen), granen, kleine gewervelden en aas, maar ook zaaizaad. Roeken zoeken hun voedsel vooral op de grond (zowel in weiland als op akkers). Het zijn slimme vogels, die al snel weten waar veel en voedzaam eten te vinden is. Foerageert met een aparte, stijve loop, daarbij af en toe zijn snavel in de grond stekend. Net zoals meeuwen, lopen roeken vaak achter ploegende tractoren aan, op zoek naar keverlarven. In de herfst verstoppen roeken vaak voedsel. Meestal gaat het dan om eikels, okkernoten en dennenappels, die dan later opnieuw worden uitgegraven.
VOGELTREK
Voornamelijk standvogel maar vogels uit het noordoosten van Europa trekken in de winter naar het zuiden. De Nederlandse vogels overwinteren geregeld ook in Oost-Engeland. Najaarstrek in oktober-november, voorjaarstrek vooral februari-maart.
In sommige grote steden zijn zeer grote overwinteringsplaatsen (bijvoorbeeld in Wenen, circa 250.000 exemplaren).